De komende week besteed ik aandacht aan de drie grootste mythes over theatersport. Vandaag deel 1. “Je moet grappig zijn (of humor hebben) om te theatersporten!” Of een variant daarvan: “Een scene is alleen goed als het publiek moet lachen!”

Ik weet niet zeker waar dit misverstand vandaan komt, maar ik heb wel een vermoeden. Theatersport heeft immers bekendheid gekregen door De Lama´s op tv en zij speelden vaak games en scenes op de lach – zoals we dat noemen. Het doel van de scene was vaak om het publiek en de gast aan het lachen te maken. En in veel gevallen werd de scene ook afgekapt op een hilarisch hoogtepunt als het hele publiek het uitschaterde. En de spelers bij De Lama’s zijn ook heel erg grappig en (indertijd) waren zij ook beroepskomieken met ervaring als cabaretier en/of standupper. Dus ik begrijp heel goed dat het idee bestaat dat je grappig moet zijn om te kunnen theatersporten. En dat je niet moet gaat theatersporten, als je niet grappig bent. Toch is dat niet zo en ik zal jullie uitleggen hoe dat zit. .

Om te beginnen ja, theatersport is vaak heel leuk om te doen en je maakt jezelf en je medespelers vaak aan het lachen. Toch is het helemaal niet nodig dat je grappig bent (of denkt te zijn), dat je humor hebt (wat dat ook mag zijn), dat je moppen paraat hebt of de oneliners zo uit je mouw schut. Ook hoef je geen kei te zijn in gekke bekken trekken en/of hilarische accenten. Hieronder leg ik eerst uit dat het vaak zo is dat een scene slechter wordt als je expres grappig probeert te doen en daarna waarom je niet grappig hoeft te zijn om te theatersporten.

Bij theatersport speel je samen met je medespelers een scene of een game gebaseerd op een suggestie van het publiek. En samen met je medespelers ontdek je wie jullie zijn, wat er aan de hand is en hoe het verhaal verder gaat. Dat doe je door ideeën en suggesties te geven in je spel en ideeën en suggesties van je medespelers te accepteren. Als je midden in een scene ineens een oneliner zegt, of een gekke bek trekt, dan is het vaak zo dat je daarmee de scene niet verder helpt. Je medespeler heeft een suggestie gegeven of een idee voor het verhaal en in plaats van dat te accepteren en daarin mee te gaan, en samen uit te zoeken waar je uitkomt, kies je met dergelijk gedrag voor je eigen ego, je wilt namelijk grappig zijn en dat het publiek om je lacht. En mogelijk lacht wel iemand om je grap, maar het is daarna heel lastig om de scene verder op te bouwen. Je hebt immers net het idee van je medespeler genegeerd en je bent voor je eigen idee gegaan dat vaak het verhaal niet echt verder helpt. Dit is dus geen handig gedrag.

Je hoeft niet grappig te zijn om te theatersporten. Het toffe van theatersport is dat je ieder idee van je medespeler accepteert en daar iets aan toevoegt. En dat doet je medespeler ook met jou idee. En zo bouw je met elkaar een verhaal op waarvan je niet weet waar het naartoe gaat. En als jullie elkaars ideeën blijven accepteren, dan ontstaat er vaak een prachtige scene. En er is een behoorlijke kans dat die scene heel grappig wordt. En de scene wordt dan vaak heel grappig, niet omdat jullie grappig willen zijn of doen, maar omdat de situatie in de scene grappig of hilarisch is. De lol zit dan niet in een oneliner of expres grappig doen, maar in de absurde situatie die ontstaat door jullie spel. En dat kan iedereen!

En ten slotte nog dit. Ik kan (als speler en als publiek) ook heel erg genieten als een scene niet op de lach wordt gespeelt. Als een scene mij ontroert of als het ongemakkelijk wordt in een scene omdat het schuurt van het ongemak. En dat zijn scenes die ook thuishoren bij theatersport! Bij De Lama’s zag je die niet (zoveel) omdat op theatersport op tv het beste werkt als het om te lachen is. Als de mensen thuis niet konden lachen, zapten ze weg. Daarom kozen De Lama’s vooral voor spelvormen die goed werkten als je op de lach speelde. Maar er zijn zoveel meer spelvormen waarbij het niet perse om de lach gaat, maar bijvoorbeeld om het verhaal of de onderlinge relatie.